De gemeente Leeuwarden ontwikkelt nieuwe vormen van financiering voor het programma Leeuwarden Oost, dat is opgezet om de kloof tussen arm en rijk in dat deel van de stad te dichten. Met twee pilots zal allereerst het werken met resultaatfinanciering worden uitgeprobeerd. Michiel de Wilde, als adviseur verbonden aan het FNO-programma Jongeren INC en het programma Leeuwarden Oost, en Iri Oosting, programmacontroller bij de gemeente Leeuwarden, vertellen hoe ze te werk gaan.
‘We Leeuwarden Oost een aanvullende financieringsstructuur op te bouwen, naast de financiering die vanuit de gemeente richting allerlei initiatieven gaat,’ legt Michiel de Wilde uit. ‘We willen dat een viertal fondsen het programma de komende twintig jaar ondersteunen en mogelijkheden creëren voor private financiers om mee te doen. Een “lokaal geeffonds” dat kleine, eenmalige donaties doet aan sociale initiatieven. Een “pilotfonds” voor initiatieven waarvan we nog niet weten of ze werken, maar die wel een kans moeten krijgen. Een “resultatenfonds” waarbij de partij die een bewezen effectief sociaal initiatief ontplooit achteraf wordt betaald op basis van het geboekte resultaat. En een “impactinvesteringsfonds” dat met leningen of aandelenkapitaal investeert in sociale ondernemingen.’ Iri Oosting: ‘Het uiteindelijke doel of hogere effect van deze aanvullende financieringsstructuren is het bevorderen van een vitaal ecosysteem van sterkere, effectievere initiatieven, met meer innovatie en samenwerking.’
Resultaatfinanciering heeft voor de gemeente een aantal voordelen. Ten eerste hoeft de gemeente een initiatief pas te betalen nadat vooraf afgesproken resultaten zijn behaald. Daarmee loopt de gemeente minder risico en kan deze laten zien dat het geld goed is besteed, stellen De Wilde en Oosting. Het is een flexibele manier van financieren, omdat resultaten op allerlei manieren gedefinieerd kunnen worden. Zijn er bijvoorbeeld nuttige activiteiten uitgevoerd, gaat het beter met de mensen of is er een maatschappelijke besparing gerealiseerd? Tegelijkertijd zijn veel overheidsdiensten gedecentraliseerd en moeten gemeenten steeds meer dingen dureven overlaten aan private partijen. In een resultatenfonds kunnen allerlei private partijen, zoals filantropische fondsen en bedrijven, ook bijdragen aan de financiering van maatschappelijke initiatieven. ‘Resultaatfinanciering beperkt daarnaast de administratieve rompslomp, omdat gemeenten zich in principe niet hoeven te bemoeien met het verloop van een interventie,’ zegt De Wilde. Oosting voegt daaraan toe: ‘En doordat de maatschappelijke uitvoerders pas achteraf worden betaald, moeten ze voor zichzelf goede kosten- en batenanalyses maken en tonen dat hun aanpak effectief is.’
Vaar op ervaring uit de praktijk
Het is de bedoeling dat de twee pilots met resultaatfinanciering twee jaar lopen. ‘Als iedereen akkoord is met het voorstel en de fondsen beschikbaar zijn, willen we starten,’ zegt Oosting. De twee partijen die meedoen aan de pilots zijn Wijkbedrijf Bilgaarden en De DreamFabryk. Zij gaan mensen ondersteunen bij het creëren van nieuw perspectief voor zichzelf en het waarmaken van hun dromen.
Wijkbedrijf Bilgaard is al lange tijd bezig mensen te ondersteunen bij het maken van een stap naar een stage of een opleiding, maar had daar tot dusver geen speciale financiering voor. ‘Omdat wij denken dat ze vanuit hun praktijkervaring heel goed werk kunnen leveren, willen we ze op deze manier die gelegenheid geven,’ vertelt Oosting. ‘We zeggen ze van tevoren niet hoe ze het moeten doen, maar varen op hun ervaring. En op het moment dat er resultaat wordt geboekt, betalen wij een vergoeding. Eigenlijk geven we daarmee succesvolle organisaties de gelegenheid om door te groeien, om uiteindelijk de maatschappij in zijn totaal te helpen.’ Omdat het hier om een pilot gaat, zal er op bepaalde momenten wel overleg worden gepleegd om de voortgang te monitoren.
Oosting wijst erop dat zowel Wijkbedrijf Bilgaard als De Dreamfabryk al een tijdje bestaan en een behoorlijke trackrecord hebben. ‘We willen deze pilots natuurlijk draaien met partijen die zich qua werkwijze reeds bewezen hebben, om te kijken of onze manier van denken en de andere manier van financieren gaat werken. Vandaar dat we voor deze twee partijen hebben gekozen.’
Ontwikkel een afwegingskader
Omdat er in de toekomst naar verwachting heel wat partijen bij de gemeente zullen aankloppen met initiatieven voor de bewoners van Leeuwarden Oost, is een zogeheten afwegingskader ontwikkeld. De Wilde: ‘Dat is een soort routekaart met vragen waarmee gemeenten en mensen die de fondsen managen, kunnen bepalen voor welke vorm van financiering een interventie in aanmerking komt. Eén van de vragen is: Is er voor jouw initiatief ook reguliere financiering? Als het antwoord “ja” is, is het niet nodig de weg in te slaan naar het pilotfonds, het resultatenfonds of het investeringsfonds. Oosting: ‘Het is ook mogelijk dat reguliere financiering in de toekomst omgevormd wordt naar resultaatfinanciering.’
‘Een andere vraag is: Past jouw voorstel bij Leeuwarden Oost? Dit is een maatschappelijk veranderingsprogramma met de focus op een aantal werkterreinen, zoals werken (waaronder participatie), leren, wonen en gezondheid. Als jouw project daarbij past, is de vraag of het potentieel voor de lange termijn heeft. Want we willen dingen financieren die zich kunnen doorontwikkelen en een vast onderdeel kunnen worden van het programma Leeuwarden Oost. Voor eenmalige initiatieven, zoals buurtevenementen, is het geeffonds bedoeld. Als het wel een langetermijnpotentieel heeft, kun je richting het pilotfonds, resultatenfonds of impactinvesteringsfonds gaan.’
De Wilde vervolgt: ‘Daarna is de vraag of we al voldoende over jouw activiteit weten om daar meteen een serieuze resultaatfinanciering aan te koppelen. Heeft het effect en levert het resultaten op? Als we dat niet weten, is het eerst iets voor het pilotfonds. Dan zijn we wel geïnteresseerd, maar gaan we eerst experimenteren. Als een organisatie wel weet hoe het werkt en al resultaten heeft geboekt, komt ze in aanmerking voor het resultatenfonds of het investeringsfonds. Het afwegingskader helpt dus om initiatieven de juiste vorm van financiering te verschaffen.’
Systeem om aantoonbare resultaten te bepalen
Naast het afwegingskader is er ook een systeem bedacht om te bepalen of een project succesvol is geweest, ofwel resultaat heeft opgeleverd. ‘We gaan werken met drie invalshoeken voor het meten van resultaten (lees: indicatoren) die voorlopig alle drie even zwaar meetellen,’ vertelt Oosting. ‘Een derde is puur het proces, dus of er voldoende deelnemers zijn gevonden en een project goed is opgestart. Nog eens een derde is de individuele indicator. Dat gaat over het welbevinden van de deelnemers. Voelen zij zich door het project fysiek en mentaal beter? En als laatste kijken we naar de maatschappelijke effecten van een project. Heeft iemand bijvoorbeeld een baan gevonden? Is iemand uit de bijstand gegaan?’ Volgens Oosting moet de praktijk nog wel uitwijzen of dat de juiste procentuele verhoudingen zijn.
‘Wij hopen dat als de projecten aantoonbare resultaten laten zien, de beschikbare financiering ook langer zal doorlopen,’ zegt De Wilde. ‘Bij gesubsidieerde programma’s kan er altijd een kink in de kabel komen, omdat er andere prioriteiten zijn of omdat budgetten worden verschoven. Maar door ruimte te creëren voor andere vormen van financiering hopen we dat er meer geld beschikbaar is voor de langere termijn. Omdat er dan altijd partijen zullen zijn die willen helpen om een geslaagde interventie uit te voeren.’ Oosting voegt daaraan toe: ‘Mocht dit slagen dan is het mooi als deze nieuwe vormen van financieren uiteindelijk regulier worden. Daar hopen we natuurlijk op.’