De gemeente Rotterdam maakt sinds 2015 gebruik van het zogenoemde Factorenmodel om kinderen en jongeren gezond, veilig en kansrijk te laten opgroeien. Volgens beleidsadviseur Rina Stoorvogel en programmamanager Impact & Innovatie Dénis Wiering is zeker nog niet alles bereikt wat ze willen, maar zijn er al wel grote stappen gezet.
‘Rotterdam voerde zo’n beetje alle slechte lijstjes aan toen we in 2014 de opdracht kregen om het jeugdbeleid voor de gemeente te maken. Er was sprake van veel schooluitval, lage scores op de citotoets, hoge jeugdcriminaliteit en -werkloosheid en meer achterstanden per gezin’, vertelt Dénis Wiering. ‘In negen maanden hebben we een beleidskader jeugd ‘Rotterdam Groeit’ uitgewerkt, inclusief het Factorenmodel jeugd dat we in die tijd hebben gebouwd.’
Rotterdam Groeit heeft echt voor een verschuiving gezorgd, stelt Wiering. ‘Kinderen en jongeren zijn kansrijker en groeien veiliger op. Gezonder opgroeien is echter nog wel een uitdaging, want daarin zijn een paar stappen vooruit en een paar stappen achteruit gezet.’ Volgens Stoorvogel worden er goede interventies uitgevoerd en zijn acties en maatregelen zichtbaar bij de bewoners.
Begin met vaststellen van het doel wat je wilt bereiken
‘Impactgedreven werken’, dat is het sleutelwoord in Rotterdam. Wiering: ‘Dat betekent dat je begint bij de impact die je wilt bereiken en dan gaat kijken naar wat je nodig hebt. Wat zijn de factoren die onderliggend zijn aan die impact? Welke interventies of maatregelen werken om die factoren te beïnvloeden? En hoeveel geld hebben we daarvoor nodig, hoeveel fte’s moeten we inzetten?’
Volgens hem gebeurt juist vaak het tegenovergestelde. Dat beleidsmakers bij beleidsontwikkeling vanuit inspanningen, beschikbare capaciteit en geld denken en vervolgens wel zien hoe ver ze komen.
‘Door impactgedreven te werken met het factorenmodel draaien we dat dus om. Dat brengt verschuivingen met zich mee, ook in het budget. Toen we hiermee begonnen in 2015 gaven we bijvoorbeeld 300.000 euro uit aan interventies op het versterken van sociaal-emotionele vaardigheden en het voorkomen van psychosociale problemen. Terwijl de wetenschappelijke kennis uit het Factorenmodel liet zien hoe belangrijk deze factoren zijn voor het kansrijk, veilig en gezond opgroeien. Inmiddels is het budget voor preventieve subsidies op dat terrein naar 4,9 miljoen uitgegroeid. Bepalen dat iets belangrijk is en uitleggen waarom er meer geld naartoe moet, vinden gemeenten best moeilijk, dus dat is nog wel een uitdaging. Ook hier in Rotterdam.’
Welke factoren dragen bij aan het doel?
Belangrijk onderdeel van het impactgedreven werken is het Factorenmodel. Dat is een wetenschappelijk fundament dat laat zien welke factoren daadwerkelijk bijdragen aan de gewenste impact: het kansrijk, veilig en gezond opgroeien van jongeren en hoe ze daarop van invloed zijn. Dat kunnen allerlei factoren zijn, zoals als angst, depressie, verzuim, hechtingsproblematiek, psychische problematiek van ouders, kindermishandeling of armoede.
‘Deze factoren kunnen in verschillende settings spelen’, zegt Stoorvogel. ‘In het gezin, op school en in de wijk. En dat toont wel aan dat er een samenhang is tussen de factoren.’ Ze geeft een voorbeeld: ‘Als iemand op school verzuimt, kunnen factoren thuis of in de wijk daarin een rol spelen. Dus het is veel te beperkt om te denken dat je je alleen maar op school moet bezighouden met schoolverzuim. Het is veel breder dan dat. Veel scholen zien al in dat ze ook partijen van buiten nodig hebben om bij te dragen aan de resultaten op school. En andersom kunnen scholen bijdragen aan verandering op andere gebieden.’
Zet in op preventie
Wiering: ‘Als het zoals in dit voorbeeld gaat om schooluitval, wil je weten welke factoren daar dan voor de generieke populatie aan bijdragen. Via het Factorenmodel zien we dat angst, middelengebruik en depressie factoren zijn die samenhangen met schooluitval. Dan kun je wachten tot iemand die factoren ontwikkelt en kijken hoe je ze kunt verhelpen, maar dan ben je natuurlijk wel erg laat en dat is meestal ook niet effectief. Het zou slimmer zijn om goede preventie te hebben op het gebied van angst, middelengebruik en depressie.’ Het Factorenmodel levert dus ook een ranking op, waardoor beleidsmakers beter onderbouwde beslissingen kunnen nemen over bijvoorbeeld de inzet van tijd en geld. ‘En dat is relevant om impact te maken’, aldus Wiering.
‘Maar het gaat ook niet alleen om preventie’, stelt Stoorvogel. ‘Het gaat ook om het bieden van goede zorg en steun en dat je snapt dat een probleem een samenhang van factoren is. Als iemand schulden heeft, krijgt diegene misschien een coach, maar als je niet verder kijkt dan die schulden, heeft dat weinig zin. Het gaat er dus ook om dat je de juiste hulp en ondersteuning biedt op het juiste moment.’
Volgens Wiering is het lang niet altijd vanzelfsprekend dat het zo gebeurt: ‘Gemeenten zijn soms heel sectoraal ingedeeld. Daar heeft middelengebruik, om maar iets te noemen, weinig te maken met psychische problematiek, want daar zijn heel andere teams of projecten voor. Terwijl die dingen in werkelijkheid nauw met elkaar samenhangen. En ook armoede, hechtingsproblematiek en ouderlijke psychopathologie kunnen daarin bijvoorbeeld een belangrijke rol spelen.’
Durf het belang voor bewoners voorop te stellen
De gemeente Rotterdam begeleidt nu samen met het Nederlands Jeugdinstituut drie andere gemeenten om te werken met het Factorenmodel voor jeugd. ‘Dat vergt best nog wel wat aandacht, want het is een heel andere manier van werken’, weet Wiering. ‘Daarbij is het Factorenmodel slechts een element in het hele impactgedreven werken. Ook de interventies, maatregelen, metingen en sturing zijn relevante elementen van onze aanpak.’
Stoorvogel denkt dat veel gemeenten nog huiverig zijn om met het Factorenmodel aan de slag te gaan, omdat ze andere prioriteiten denken te hebben, zoals wachtlijsten of tekorten. ‘Die zijn vaak leidend en leiden tot korte termijn oplossingen zoals tijdelijk meer geld, of besparingen op dure zorgtrajecten, zogeheten quick wins. En dan is het best lastig om de omschakeling te maken naar duurzaam oplossen door de impact, de inwoners, voorop te stellen. Je zou zeggen dat het logisch is dat het welzijn van inwoners voorop worden gesteld, maar in de praktijk is dat vaak niet zo.’
Toch heeft Wiering goede hoop dat dat in de toekomst zal veranderen. ‘Met de decentralisatie hebben we gezien dat alleen het sturen op proces tot meer kosten, meer problematiek en meer wachtlijsten leidt. En de enige manier om dat tij te keren, is dat je vanuit de impact terug redeneert, dat je naar de inhoud gaat kijken, naar de dingen waar het om gaat. We brengen miljarden naar de jeugdhulp, maar bijna geen gemeente heeft er zicht op hoeveel kinderen er nu beter worden van die jeugdhulp en ik welke mate van welke hulpvorm. Dan weet je in tijden van bezuinigingen ook niet wat je moet schrappen en welke effecten dat heeft. Ik denk dat veel gemeenten inzien dat dat niet langer houdbaar is en dat ze veel meer terug gaan grijpen op die inhoud en kwaliteit, op het nastreven van impact.’