Zoveel mogelijk jongeren tussen 18 en 27 jaar in beeld krijgen en aan het werk helpen en/of passende scholing en ondersteuning bieden. Beginnend bij jongeren zonder werk of scholing. Zo wil de gemeente Lelystad jongeren die tussen wal en schip vallen weer laten aanhaken en participeren. Volgens Fred Nilsen en Monique Mol (strategisch beleidsadviseurs onderwijs en arbeidsmarkt bij de gemeente Lelystad) moet een goede data-analyse en een intensievere samenwerking tussen gemeente, scholen en ketenpartners ervoor zorgen dat minder jongeren vroegtijdig uitvallen en uiteindelijk buiten beeld raken.
‘We hebben een team gevormd van onze RMC-functionarissen en talentmanagers die de gehele groep tussen de 18 en 27 jaar die momenteel niet werkt en niet leert, actief benaderen,’ vertelt Nilsen. ‘De jongeren tot 23 jaar hadden we al via het RMC in beeld. Via Stichting Inlichtingenbureau hebben we de afgelopen periode ook de groep tussen de 23 en 27 jaar in beeld gekregen.’
Krijg de data van je doelgroep in beeld
Aanvankelijk stonden zo’n zeshonderd jongeren op de lijst. Zij kregen allemaal een oproep om hun status door te geven. Een arbeidsintensieve klus, volgens de beleidsadviseurs, want ze werden allemaal schriftelijk benaderd of werden thuis opgezocht.
Toen de gegevens waren verzameld, bleek de groep een stuk kleiner te zijn. Nilsen: ‘Veel jongeren gaven aan inmiddels te werken en een behoorlijke groep was gestart als zelfstandig ondernemer, wat niet bij het Inlichtingenbureau bekend was. We hebben hier in Lelystad (en Flevoland) relatief veel zelfstandigen. Uiteindelijk bleven zo’n tweehonderd jongeren op de lijst over.’
‘Door de benadering die we hebben gekozen, weten we nu wel van die heel grote groep wat hun status is,’ zegt Nilsen. ‘We weten of ze wel of niet werken of inkomen hebben, en of ze bereid zijn om ondersteuning te krijgen en zo ja, welke ondersteuning.’ De jongeren die dat willen, zijn aangemeld bij het Werkbedrijf Lelystad, de uitvoerende partner die werkgevers en werkzoekenden met een ondersteuningsbehoefte met elkaar matcht. ‘Er zijn ook jongeren die hebben aangegeven op dit moment geen extra ondersteuning te willen en dat moet je respecteren. We houden ze wel in beeld om in een later stadium te bekijken of extra ondersteuning gewenst is.
We kijken nog naar effectieve strategieën om deze jongeren alsnog te activeren en motiveren in beweging te komen en de stap naar werk te zetten en de ondersteuning te bieden die daarbij nodig is.’
Niet elke jongere is hetzelfde
Het Werkbedrijf Lelystad heeft vanuit het steun- en herstelpakket middelen gekregen om de jongeren naar arbeid te begeleiden en waar nodig ondersteuning te bieden in samenwerking met de partners en onderwijs om de arbeidsmarktpositie te versterken. Nilsen: ‘De afspraak met het Werkbedrijf Lelystad is dat de jongeren binnen korte tijd nadat ze een gesprek hebben gehad met een talentmanager worden opgeroepen en dan starten met een begeleidingstraject. Dat kan bestaan uit een talentenscan, een werkleer-traject, matching met een werkgever en dergelijke. Belangrijk is dat als er eenmaal contact is met de jongere de daarop volgende activiteiten binnen korte tijd uitgevoerd worden. Om die reden hebben we ook besloten een aparte medewerker van de gemeente bij het Werkbedrijf Lelystad aan te stellen die zich met deze doelgroep bezig houdt.’ De gemeente heeft ook afspraken gemaakt met het onderwijs om jongeren door te leiden naar school voor een reguliere opleiding, of een om- of bijscholingstraject. Echter, volgens Nilsen en Mol, jongeren willen graag aan het werk en maar weinigen hebben behoefte zich verder te scholen. School roept niet altijd positieve gevoelens op bij deze groep jongeren. Wel denken Nilsen en Mol dat praktijkleren in het mbo (leidend tot een certificaat of praktijkverklaring) een goede oplossing kan bieden voor de jongeren die nog niet de benodigde vakvaardigheden hebben, aangezien praktijkleren een combinatie van werken en leren is.
De gemeente Lelystad hoopt dat het in de toekomst mogelijk wordt om via het Inlichtingenbureau ook in beeld te krijgen welke jongeren als zelfstandig ondernemer zijn begonnen. ‘Dat zou mooi zijn,’ zegt Nilsen, ‘want je kunt je wel inschrijven bij de Kamer van Koophandel, maar dat wil nog niet zeggen dat je omzet hebt. Dus dat is nog wel een puntje.’ Mol: ‘Daarnaast is het wenselijk dat er een onderscheid komt tussen jongeren die thuis wonen en jongeren die zelfstandig wonen. Als ze thuis wonen hebben ze een levensonderhoud nodig dat past bij het thuis wonen. Jongeren die zelfstandig wonen hebben een inkomen nodig dat daarop aansluit.’
Zorg dat schoolverlaters niet buiten beeld raken
Het is natuurlijk mooi dat deze groep jongeren, inclusief de voortijdig schoolverlaters nu aan de ‘achterkant’ ondersteuning krijgt. Maar hoe kun je ervoor zorgen dat ze meteen al worden begeleid en niet zonder werk thuis komen te zitten? Nilsen: ‘Ik denk dat de samenwerking tussen gemeente en met name het praktijkonderwijs, vso en het mbo veel intensiever zou moeten worden. We hebben met het praktijkonderwijs, vso en MBO en Werkbedrijf Lelystad al een goede samenwerking in de vorm van het project Lelytalent, waar kwetsbare jongeren niveau 1 en 2 in een hybride vorm van onderwijs in samenwerking met het bedrijfsleven gekwalificeerd worden voor de arbeidsmarkt. Nazorg is in dit project nog niet goed geregeld en bespreken we met de partners hoe dit vorm zou kunnen krijgen. Zeker in het geval van kwetsbare jongeren zou het goed zijn eerder de school te bezoeken en afspraken te maken over de route van een jongere. Het Praktijkonderwijs, vso en het mbo hebben nu de verplichting wat langer aan de nazorg van een leerling en student te werken. Maar dat is nog te zeer een administratieve nazorg in plaats van een actieve nazorg. Ook de kwetsbare jongeren die aan het werk zijn gegaan vormt een aandachtsgroep in het kader van nazorg’
Volgens Nilsen en Mol gebeurt het regelmatig dat leerlingen uit het Praktijkonderwijs doorstromen naar niveau 1 van het mbo, maar zich niet aanmelden bij het doelgroepregister. Nilsen: ‘Dan raken ze buiten beeld. En dat terwijl we deze jongeren juist adequater moeten volgen en ondersteunen, want anders krijg je ze naderhand vaak weer terug in de bijstand. Als je al in een vroeg stadium intensief samenwerkt met een school en de leerlingen en studenten kent, ongeacht of ze een doelgroepverklaring hebben, kun je de groep meer bestaanszekerheid bieden.’
Geef ook aandacht aan mbo 3- en 4-uitvallers
Mol weet uit gesprekken met de mbo-scholen dat studenten van niveau 3 en 4 ook uitvallen. ‘Dat heeft verschillende redenen. Soms komt het doordat de opleiding die ze volgen wat minder arbeidsrelevant is, bijvoorbeeld in de zakelijke dienstverlening, of dat het vereiste taal-/rekenniveau te hoog is. En soms heeft het te maken met het beperkte netwerk van de jongeren óf met de “laatste zware loodjes”, waardoor ze de eindstap naar diploma niet maken.’
Om meer aandacht te geven aan de uitval op hogere niveaus, is de gemeente nu in gesprek met mbo-scholen, vertelt Mol. ‘We gebruiken de goede lessen uit de aanpak bij studenten op niveau 1 en 2. Welke begeleiding en ondersteuning zetten we al binnen de school in en welke bij het verlaten van de school en wat is daarbij ook relevant voor studenten op niveau 3 en 4?’
Ze vervolgt: ‘Eigenlijk richten we ons op alle uitvallers. Het is breder dan voortijdig schoolverlaters in de wettelijke zin van het woord, namelijk dat ze geen startkwalificatie hebben. Een voorbeeld: een havist doet op het mbo een opleiding op niveau 4. Hij haalt zijn diploma niet, maar door zijn havo-diploma is hij een jongere met een startkwalificatie en valt hij niet onder de doelgroep van voortijdig schoolverlaters. Hij kan echter wel behoefte hebben aan ondersteuning en begeleiding.’ Beide adviseurs pleiten er dan ook voor om de focus op de startkwalificatie los te laten en vooral te kijken of de jongere een passende werkplek heeft en welke ondersteuning hij/zij nodig heeft om deze te verkrijgen of te behouden.
Risicogroep: jongeren met tijdelijke contracten
Een andere groep die de gemeente Lelystad nog graag in beeld krijgt, is die van de werkende jongeren. Mol: ‘Uit de data weten we nu of een jongere aan het werk is, naar school gaat of thuis zit. Maar als een jongere aan het werk is, kunnen we uit de data niet opmaken voor hoe lang en wat voor soort arbeidscontract het is. Is de jongere al lang of pas kort aan het werk, betreft het een tijdelijk dienstverband of een flexcontract? Hoe krijgen we het voor elkaar dat we die werkende jongere ook vroegtijdig kunnen helpen en ‘van werk naar werk’ kunnen begeleiden in samenwerking met de werkgever? Die puzzel hebben we nog niet gelegd.’